NAAR GEEN ANDER. 'k Zie je toch zoo geerne, Griet; dolle ding, dolle deern; als ge naar een ander ziet, 'k zie je toch zoo geern. Luister op mijn harteken, luister hard, luister goed, of je daar geen smarteken met me deelen moet. Had ik maar uw mondeken niet zoo lang, niet zoo breed, meid, daar is geen zondeken dat ik liever deed. 26 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p. 247 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.